vrijdag 6 januari 2012

Vaarwel

Ik kan me voorstellen dat de trouwe lezers zo langzamerhand wel genoeg hebben van de 'voorspellingen' van Gabriella, dus vandaag maar weer eens een ander onderwerp.

Het was wel zo'n dertig jaar geleden dat ik voor het laatst in een schouwburg naar toneel heb zitten kijken en luisteren. De voorlaatste keer was dat 'Moeder Courage' van Bertold Brecht, de allerlaatste keer was dat 'Lucifer' van Joost van den Vondel. Beide klassiekers zag ik in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag. Gisteravond was ik weer eens in de Stadsschouwburg van Amsterdam, waar een traditie die duurde van 1638 tot 1968 in ere is hersteld: het jaar beginnen met een uitvoering van 'de' Gijsbreght. De opvoering van 1968 was de laatste want, volgens Wikipedia, het "toneelstuk zou niet meer voldoen aan de wensen van het publiek." De overgrote meerderheid van het huidige publiek, gewend aan hedendaagse film en tv, waarin een scene die langer dan één minuut duurt al als vertragend wordt ervaren, zal waarschijnlijk in slaap vallen, als Gijsbreght vanaf het begin 183 regels declameert, die allemaal uit twaalf of dertien lettergrepen bestaan. Actie zie je niet, daarover wordt alleen verteld.

In de vijftiger jaren van de vorige eeuw was de toenmalige jeugd ook al met geen stok naar de Gijsbreght te krijgen. Ik werd dan ook door mijn klasgenoten van de kweekschool als een zonderling gezien, toen ik gebruik maakte van de mogelijkheid die tegen gereduceerde prijs te zien. Uiteraard werd ik als volledig wereldvreemd beschouwd toen ik vertelde dat ik genoten had van de uitvoering. Nog diverse jaren daarna ben ik in de eerste week van januari naar de Schouwburg gegaan. Ik weet dat niet meer, maar het zou best kunnen dat ik die allerlaatste voorstelling in 1968 heb bijgewoond.

Ik weet niet hoe dat bij andere bezoekers zit, maar ik ga niet naar de Gijsbreght voor het verhaal, want dat ken ik zo langzamerhand wel. Het begint zo hoopvol:
Het hemelsche gerecht heeft zich ten lange lesten
Erbarremt over my en mijn benaeuwde vesten
En arme burgery, en op mijn volcx gebed
En dagelix geschrey de bange stad ontzet.


En het eindig zo tragisch:
Verdelgde stad, wij gaan, en komen nimmer weer.
Vaarwel mijn Aemsterland: verwacht een andren heer.


Ik ga naar de Gijsbreght om te luisteren. Ik ben gek op teksten die in een bepaalde voorgeschreven vorm geschreven zijn, of dat nu een limerick of een ballade is. De Gijsbreght bestaat grotendeels uit alexandrijnen. De alexandrijn is een zesvoetige jambe. De jambe is een combinatie van een onbeklemtoonde en een beklemtoonde lettergreep. (De laatste mag een extra onbeklemtoonde lettergreep hebben, vandaar dat de regels uit twaalf of dertien lettergrepen bestaan.) Die aaneenrijging van alexandrijnen heeft bij mij een bijna hallucinerend effect. Ik 'zie' hoe het Karthuizer klooster in brand wordt gestoken, ik 'zie' de Friezen en Kennemers de stad binnentrekken.

Het is de kracht van de taal van Vondel. Je hebt geen actiescenes nodig die een regisseur in elkaar gezet heeft. Iedere Toeschouwer 'ziet' zijn/haar eigen beelden van de de gevechten en de verwoesting van de stad.
"Ik kan bescheielijk en klaar 't gekliklak horen.
En 't rammelen van staal: 't geluid komt dichterbij.
De schepen branden al, en schitteren in 't Y,
En in de Diemermeer en alle burregwallen,
En 't naaste huis daaraan dat staat in lichten brand.
De klokken kleppen vast. De hele waterkant
Die is in rep en roer. Het bloedig zwaard gaat weien.
Men steekt er de trompet. Men hoort de mensen schreien."


Het is tegenwoordig niet ongebruikelijk klassieke stukken in een modern jasje te steken, om ze zo toegankelijk te maken voor het moderne publiek. Daar ga ik niet heen. Ik wil de 'echte' Vondel (of Shakespeare) horen. Ik ga ook niet naar rapversie van het Requiem van Verdi.

Ik heb gisteravond weer genoten en een volle schouwburg met mij.
x