dinsdag 29 juni 2010

Jeugd (9)

Op de kweekschool moesten we vaak een opstel maken. Je moest altijd kiezen uit een aantal onderwerpen. Het enige dat ik mij nog steeds herinner was "Mijn eigen plekje". Ik vond mij zelf heel origineel door mijn fiets als mijn eigen plekje te betitelen. Dat was weer niet geheel ten onrechte, want ik fietste veel in mijn vrije tijd. Soms fietste ik door de stad, zonder duidelijk doel of richting. Ook wel eens heen en weer naar Ouderkerk, langs de ene kant van de Amstel heen, langs de andere kant terug. Vaak ook fietste ik naar en door het Amsterdamse Bos (dat ik in onbewaakte ogenblikken nog wel eens met zijn eerste naam 'Bosplan' aanduid). Het ging me niet zo zeer om het fietsen. Het was vooral een manier om me te onttrekken aan het dagelijkse gewoel om me heen, oftewel: om lekker alleen te zijn. Tijdens zo'n fietstocht kon ik bijvoorbeeld nadenken over de inhoud van een opstel, dat ik dan thuis vrijwel in één ruk kon opschrijven. Verder gaf het me gelegenheid om na te denken over van alles en nog wat en te dagdromen over mijn toekomst. Nee, ik weet echt niet meer wat daarbij allemaal door mijn hoofd ging, al zullen meisjes daarin ongetwijfeld een rol gespeeld hebben. Vrijwel zeker weet ik dat ik geen hooggestelde carrièredoelen had waarover ik fantaseerde.

De behoefte aan afzondering zat er dus al vroeg in. Dat zal ongetwijfeld te maken hebben gehad met het feit dat daar thuis weinig gelegenheid voor was: in een gezin met zeven kinderen en een inwonende grootmoeder had je niet vaak een kamer voor jezelf. Daar kwam nog bij dat één kamer alleen 's zondags gebruikt werd of als mijn ouders visite hadden. Dat had 's winters ook een praktische reden: dan hoefde er maar in één kamer een kachel gestookt te worden. Maar zo'n 'zondagse' of 'nette' kamer was toen bepaald niet ongebruikelijk. Bij ons werd die kamer van de huiskamer gescheiden door schuifdeuren die van glas in lood waren voorzien. Die schuifdeuren waren meestal dicht.

Op een bovenverdieping deelde ik een kamer met drie broers, mijn drie zussen deelden daar een andere kamer. Pas toen wij wat ouder werden en huiswerk moesten maken werden die kamer(tje)s van verwarming voorzien, aanvankelijk een oliekachel, later een gaskachel. Bij dit alles moet dan nog bedacht worden dat wij in de Rivierenbuurt woonden, die niet alleen als wijk ruim opgezet was, maar waarin ook de huizen redelijk ruim waren in vergelijking met oudere buurten. We beschikten zelfs, in die tijd zeker geen gemeengoed, over een badkamer met ligbad en douche. De meeste van mijn klasgenoten gingen in die tijd nog in de bekende 'tobbe' of naar het badhuis. Het buurtje waarin ik nu woon is later gebouwd dan de Rivierenbuurt (mijn woning is net zo oud als ik), maar deze huizen hadden nog geen badkamer, zelfs geen doucheruimte. Mijn huidige doucheruimte was vroeger een kast in de slaapkamer.

Dat 'eigen plekje' is er nog altijd. Het is niet meer mijn fiets en eigenlijk is die het ook nooit geweest. Het kan gewoon elke plek zijn waar ik op een willekeurig moment ben en waar ik me, als ik niet gewoon thuis ben, voor kortere of langere tijd afsluit van mijn omgeving. Die wens tot afsluiting is omgekeerd evenredig met de omvang van het gezelschap waarin ik me bevind. In wat grotere gezelschappen ben ik de niet degene die 'circuleert'. Het is op zich al leuk om de andere aanwezigen te bestuderen. In mijn blog van gisteren had ik het over weekbladen. Een weekblad dat ik ook bij de kapper las was 'De Uitkijk'. Het verscheen op krantenpapier op A4-formaat. De inhoud was vooral verstrooiend en op de achterpagina stonden striptekeningen en 'moppen'. Bovenaan die achterpagina stond een motto: "Wie lacht niet die de mens beziet." Waarom onthoud ik zoiets?

Dit is de laatste 'Jeugdblog".
X