woensdag 16 juni 2010

Vrijgelaten

Gelukkig! De twee Nederlandse vrouwen die in Zuid-Afrika in het gevang zaten, omdat ze in een oranje jurk, verschaft door Bavaria, de voetbalwedstrijd Nederland - Denemarken bijwoonden (met nog een aantal Zuid-Afrikaanse vrouwen in zo'n jurk) zijn op borgtocht vrijgelaten.

Er wordt in Zuid-Afrika niet gevoetbald om 'de eer', of omdat het leuk kan zijn om naar te kijken, maar om (o.a.) meer Budweiser (Amerikaans bier) te verkopen. Zuid-Afrika voerde in de aanloop naar het WK speciale wetgeving in op last van de wereldvoetbalbond FIFA. (Onderstreping toegevoegd.) Aldus de Volkskrant. De dames overtraden de wet door voor een ander biermerk reclame te maken.

Hoe ver zijn we afgezakt als we een sportbond om puur commerciële redenen wetgeving laten afdwingen? Blogvriend Gerbie schreef afgelopen zondag dit: "De dames die nu naast het stadion kip zitten te bakken in een olieton worden weggejaagd omdat er officiële sponsors zijn die hun fastfood moeten verkopen. De minibusjes die ladingen voetbalfans van stad naar stadion en andersom vervoeren, worden vervangen door officiële bussen en formele transfertijden. De souvenirverkopers worden in het stadion geweigerd, omdat er een fanshop is gebouwd in de catacomben van het stadion zelf." De inkomsten van Coca-Cola en McDonald zijn belangrijker dan de inkomsten van de bewoners van Soweto. Leuk hè, zo'n WK-voetbal?
x

Jeugd (2)

Tegenwoordig heet het 'scouting', vroeger heette het gewoon padvinderij. Die werd uitgevonden door Lord Baden Powell, die ook het concentratiekamp heeft uitgevonden en tijdens de Boerenoorlog in Zuid-Afrika heeft geïntroduceerd. Net als mijn oudste broer ging ik bij de padvinderij. We waren lid van een christelijke padvindersgroep, de Impeesa's. (Dat was een bijnaam die Baden Powell in Afrika kreeg en die iets van hyena betekent.) Bij de padvinderij heb ik zulke belangrijke zaken geleerd als het leggen van de platte knoop, de schootsteek en de mastworp.  Tot mijn niet geringe verbazing heb ik ooit het insigne 'handige jongen' weten te behalen. Mijn leiderscapaciteiten kwamen tot uitdrukking in mijn benoeming tot helper en later gids bij de welpen en assistent-patrouilleleider en patrouilleleider bij de verkenners, waar je ook zo'n leipe hoed mocht dragen.

Nog bij de welpen heb ik mijn eerste vakantie beleefd zonder mijn ouders. Wij verbleven op een boerderij in Den Ham, een gehucht in de buurt van Ommen. De boerin was nog nooit verder van huis geweest dan Ommen, de boer was wel eens in het verre Zwolle geweest. Het water kwam uit een put of uit een pomp, want de waterleiding had Den Ham nog niet bereikt. Het water uit de put was wat bruinig (vanwege het in de grond aanwezige ijzeroer), maar drinkbaar, tot een van mijn medewelpen een stuk zeep in de put liet vallen. Wij sliepen op een houten verhoging in de deel, waarop een laag stro was aangebracht. Voor het slapen gaan las de akela voor uit 'Peerke en zijn kameraden' van W.G. van de Hulst, een veelgelezen auteur in calvinistische kringen. Het was een heel zielig verhaal want Peerke gaat dood aan de tering.

Bij de verkenners heb ik leren kamperen, In Hoenderloo. Dat was nog echt kamperen. Haringen waren van hout en moesten met een hamer de grond in geslagen worden. Tenten hadden toen nog geen vast grondzeil. De gevolgen daarvan werden reeds de eerste nacht duidelijk: het regende en het water stroomde aan de ene kant van de tent naar binnen en aan de andere kant naar buiten. Ik heb toen een wijze les geleerd voor mijn vele kampeertochten daarna: zet - in geaccidenteerd terrein - je tent altijd op op een plek die  iets hoger is dan de onmiddellijke omgeving. Een andere wijze les: als er ook maar iets van een helling is waar je staat, dat is soms onvermijdelijk, ga dan met je hoofd aan de hoogste kant liggen, want anders kan je de slaap wel vergeten.

Koken deden we op houtvuur. Het hout moesten we zelf bij elkaar scharrelen. We waren er al gauw achter dat het houtvuur meer hitte gaf dan gas, want het water was verkookt voordat de aardappelen gaar waren. We hebben ook een keer stokbrood gemaakt, letterlijk. Het deeg ging om een stok heen, die boven de gloeiende houtskool werd rondgedraaid. Helaas was iemand vergeten dat er een beetje zout door het deeg gedaan had moeten worden. Het smaakte naar niks.

Mij padvinderscarrière heeft niet lang geduurd, tot 1953. In dat jaar hebben we ook nog iets nuttigs gedaan. Na de Watersnoodramp gingen we, met een vrachtwagen, de huizen langs om kleren in te zamelen voor degenen die alles waren kwijtgeraakt. Wij zamelden in vlakbij waar ik nu woon, op de Admiraal de Ruyterweg. Het kwam echt voor dat mensen ter plekke kleren van de kapstok haalden en die aan ons gaven. Een paar dagen later gingen we naar een loods in Amsterdam-Noord waar alles bij elkaar gebracht werd om te sorteren, jassen bij jassen en zo en op vrouwen-, mannen- en kinderkleding. Later bleek dat er veel meer kleren waren opgebracht dan er nodig waren. Ons is nooit verteld wat er met het overschot gebeurd is.

Mijn afscheid van de padvinderij en dat van mijn broer was niet geheel vrijwillig: mijn vader vond onze schoolresultaten beneden de maat. Wij moesten meer tijd aan huiswerk besteden. Daar hadden we tijd genoeg voor, zo dom waren we niet, maar de motivatie ontbrak nogal eens, vooral als ik weer aan een nieuw boek begonnen was. Ik kan me overigens niet herinneren dat ik lang over de vaderlijke beslissing heb getreurd.
x