De eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog brachten we de vakanties nog door bij grootouders in Meppel. Mijn oma van moederskant ('kleine oma') was al jaren weduwe en voorzag in haar levensonderhoud`als pensionhoudster voor onderwijzers. Die waren er in de zomer toch niet, dus had ze wel wat logeergelegenheid voor haar oudste dochter, schoonzoon en zes kleinkinderen (mijn jongste zus werd in 1948 geboren). Mijn oudste broer en ik bleven ook wel eens een paar nachtjes bij mijn opa en oma ('grote oma') van vaderskant. Grote oma vonden wij geen van allen leuk. Ze was een vrij stug mens. Opa vonden we wel heel leuk. Zij woonden gelijkvloers in een klein rijtjeshuis, dat nog altijd bestaat. Ze hadden een klein tuintje, alleen gras, waar mijn oma de gewassen lakens in de zon legde om te bleken. (De Witte Reus bestond nog niet.) Elke donderdag was er een veemarkt in de Woldstraat, waar het vee nog handenklappend werd verkocht. Wij gingen daar steevast heen. Vast onderdeel van die vakantie was altijd een keertje theedrinken bij een oom van mijn vader. Die man dreef een tabakszaakje en had een been dat een stuk korter was dan het andere (een geboorteafwijking). Aan die kant gebruikte hij een soort stelt. Als kinderen vonden wij die bezoeken een ramp, want dat waren ook geen leuke mensen. Het enige lichtpuntje was dat we bij het vertrek mochten kiezen tussen een (snoep)lolly en een pakje kauwgum uit zijn winkelvoorraad.
Voor ons stadskinderen was ook heel bijzonder de smederij in de straat tegenover het huis van kleine oma. Dat had niets met 'oude ambachten' te maken. Dat was nog een alledaags bedrijf, waar paarden beslagen werden. Er zal wel meer gesmeed zijn, maar dat paarden beslaan vonden we wel het spannendst.
Reizen kort na de oorlog was geen sinecure, want de treinenloop was nog lang niet geheel op orde. Het zal in '46 of '47 geweest zijn dat we, tegen betaling, met een verhuiswagen mee konden rijden, achterin, tussen de meubels. Ergens in de buurt van Zwolle hield de verhuiswagen het voor gezien. Na enig wachten konden we de reis vervolgen in een (lege) veewagen. De terugweg werd toen afgelegd met de boot van Kampen naar Amsterdam. Dat was geen bootdienst. De eigenaar/schipper was een broer van een oom. Het enige dat ik mij nog van die bootreis herinner was dat ik zeeziek was. Sindsdien ben ik nooit een enthousiast watersporter geworden.
In 1949 gingen wij voor het eerst 'echt' op vakantie, naar Wapenveld op de oostelijke rand van de Veluwe, tussen Heerde en Hattem. Bungalowparken waren toen nog dun gezaaid, dus je huurde een deel van het huis van mensen die daar woonden. De reis erheen was een belevenis op zich. De Flevopolder bestond nog niet en er was een geregelde bootdienst tussen Amsterdam en Harderwijk, waarbij je de fiets kon meenemen. Wij gingen altijd met de 'Kasteel Staverden', want die had ook een filmkabine, waar tekenfilms en films van 'de dikke en de dunne' en Chaplin vertoond werden, een aangename onderbreking van de drie uur durende tocht. Van Harderwijk naar Wapenveld fietsten we. Alle bagage was al van tevoren in een hutkoffer naar Wapenveld verstuurd. Die vakanties waren de enige gelegenheden waarbij mijn moeder ook fietste. Toen ze medio dertiger jaren naar Amsterdam kwam vond ze het daar al te druk en gevaarlijk om te fietsen. Dat zegt ook iets over de toenmalige 'drukte' in Meppel.
Fietsen was de meest voorkomende dagbesteding gedurende die vakanties. Boterhammen en flessen limonade gingen mee. Pas jaren later heb ik me gerealiseerd dat het voor mijn moeder nauwelijks vakanties waren. Voor haar was het enige verschil met thuis dat ze twee weken lang niet de was deed. Voor de rest was voor haar ongeveer alles hetzelfde. We hebben ons één keer nuttig gemaakt door een naburige boer te assisteren bij het verwijderen van (larven van) coloradokevers, die in korte tijd een heel aardappelveld naar de filistijnen konden helpen.
Tijdens zo'n vakantie in Wapenveld hebben wij een heus avontuur meegemaakt. De boterhammen en limonade waren al enige tijd daarvoor genuttigd toen mijn vader letterlijk een bui zag hangen en het raadzaam achtte terug te fietsen. Wie fietsen voor de bui uit, maar die was toch sneller dan wij. Op een gegeven moment zagen wij achter ons een windhoos, met zo'n echte slurf. Op de de website van het KNMI wordt deze hoos van 23 augustus 1950 vermeld. Hij trok "een spoor van 46 kilometer lengte (...) met vooral schade aan de bossen van de Veluwe." Die schade hebben wij de dag daarop bekeken. Diverse wegen waren totaal onbegaanbaar geworden door omgewaaide bomen. We waren die windhoosdag niet met met ons negenen, maar zeker met ons zestienen, want een oom en tante en hun vijf kinderen verbleven tegelijkertijd in Wapenveld. Het jaar daarop voegden nog een oom en tante (met drie kinderen) zich erbij. Van tijd tot tijd fietsten ook buurtkinderen wel eens mee, een ware karavaan. Tijdens vakanties daarna, in Ermelo, Nunspeet en Epe, kwam het steeds vaker voor dat ik in mijn eentje ging fietsen. Ik herinner me nog dat ik met mijn rug tegen een boom heb zitten lezen in 'Het proces' van Franz Kafka. Het was een Salamanderpocket, die toen nog gebonden werden uitgegeven, allemaal in dezelfde donkerblauwe band, met de titel alleen op de rug. Misschien ga het ook nog eens over de boeken in mijn jeugd hebben.
x
Manuel Antonio
22 uur geleden